10 Waarneming in Luhmanns sociale systeemtheorie

10 | 1 Systeemtheorie

Inleiding

We bestuderen systemen, bijvoorbeeld organisaties, om het gedrag (systeemtoestanden) en de (zelf)besturing ervan te verbeteren. Maar, zegt Luhmann in een interview (1994):

Ons intellectuele tekort ligt in de ontoereikende beschrijving van de complexe problemen van de moderne maatschappij. Onze theorieën blijven te dicht in de buurt van onze ervaringen om te kunnen begrijpen wat er precies aan de hand is.

Zijn theorie doorbreekt daarom allerlei gewoonten, ‘irriteert’ zowel theoretisch als praktisch. De systeemtheoretische benadering van Luhmann vervangt de geschiedfilosofische benadering van mens en wereld, van institutie en organisatie. Het onderscheid systeem en omgeving komt in de plaats van de subject-object relatie. We verlaten het kader waarin rede, bewustzijn en ervaring nog een hoofdrol hebben.

Ofwel: met deze theorie kan ik wellicht de ‘nieuwe deur in mijn hoofd inbouwen’, zoals ik me al vanaf het begin van dit project voorneem. En als dat niet lukt, moet ik uitzoeken of dat subject-object denken nog wel verdedigbaar is. Wat heb je daar nog aan, bijvoorbeeld bij het groeiende belang van ‘mediating technology’ zowel in de zin van Thompson (1967) als van PP Verbeek, in een door platformorganisaties als Amazon en algoritmen steeds meer gestuurde wereld?

In de Duitse maatschappij, in wetenschap en politiek, in recht en economie, onderwijs en kunst, speelt Luhmanns systeemtheorie een rol van betekenis. Daarbuiten minder.
In ‘samenwerking’ met zijn beroemde ‘Zettelkasten’, schreef Luhmann 53 boeken en een enorme hoeveelheid artikelen. Waarvan een flink aantal na zijn dood (1998) verscheen.
Vóór Luhmanns functioneel structuralisme pleit dat het een bij de reflexieve moderniteit passende sociologie is. De huidige complexiteit van systemen maakt het vinden van causale verklaringen onmogelijk, maar via functionele analyses kunnen toch alternatieve oplossingen voor problemen worden bedacht. In voorgaande hoofdstukken zijn genoeg voorbeelden van dergelijke problemen gegeven. Daarom oefen ik in dit hoofdstuk met die systeemtaal en ik heb besloten dat – gezien het voorgaande hoofdstuk – te doen door in te gaan op wat tweede en eerste orde waarnemen betekent in die systeemtheorie. In een later hoofdstuk (15) zal ik deze theorie nog toepassen bij het vraagstuk van falende accountantscontroles.
Eerder is de vraag gesteld hoe structuren in sociale systemen veranderen en nu stel ik aan Luhmann de vraag of daarbij aan tweede orde waarnemingen een specifieke rol toekomt.

Sociale en psychische systemen zijn zinverwerkende systemen, waarin Luhmann oorspronkelijk Husserls’ fenomenologie en later Spencer Browns vormenleer verwerkte. Volgens Luhmann regelen zinverwerkende systemen de zelfproductie door middel van premissen die samen de structuur vormen. Daardoor sluiten bewustzijnoperaties in psychische en communicatieve operaties in sociale systemen op elkaar aan.
Interessant genoeg gezien de zelfbeschrijvingen in het voorgaande hoofdstuk, is in sociale systemen zelfbeschrijving één van die premissen met een coördinerende rol voor andere premissen (Achterbergh en Vriens, 2009). Daaruit valt weer de vraag af te leiden of het doorbreken van bureaucratie in organisaties pas mogelijk wordt door het herschrijven van zelfbeschrijvingen vanuit tweede orde waarnemingen van onderscheidingen die gebruikt worden door eerste orde waarnemers. Wat zijn in dit geval de conceptuele relaties tussen de structurele premisse zelfbeschrijving van het sociaal systeem organisatie, het element ‘beslissing’ van dat sociaal systeem en de theorie van eerste en tweede orde waarnemen?

Subject versus systeem

In een interview uit 1994 zegt Luhmann het volgende:

Vr Uw theorie moet een volledige beschrijving van de maatschappij mogelijk maken, maar u neemt de maatschappij zelf niet direct onder de loep. U neemt een waarnemer van de maatschappij waar. Wat betekent dat concreet en welk voordeel heeft dat?
L Deze theorie probeert de maatschappij te beschrijven die zichzelf beschrijft. In de maatschappij komen niet-sociologische voorstellingen van de maatschappij voor, bijvoorbeeld in sociale bewegingen of in media (kapitalistische maatschappij, informatiemaatschappij etc.).
De vraag is dus: hoe beschrijf ik een systeem dat zichzelf beschrijft, met de complicatie dat je zelf ook nog met je sociologische theorie in die maatschappij communiceert. Er is geen ‘buiten’ van waaruit je kunt observeren, er is geen voorrang van iemand ten opzichte van wat je waarneemt en kunt bevestigen. De vraagstelling gebeurt vanuit de waarneming van de waarneming. Met als voordeel dat je iets kunt beschrijven dat de primaire waarnemer niet bewust is of niet bekend is, of zelfs moet verdringen.

In Die Kunst der Gesellschaft (1995) houdt hij zich met tweede orde waarneming bezig.
De tweede (en derde) orde waarnemer staat allereerst op een bijzondere manier in de wereld. Tweede orde waarnemingen vervangen toezichthoudende instanties die in een geschiedfilosofische maatschappijtheorie onontbeerlijk zijn (1995, 156).

(De tweede orde waarnemer) liebt die Weisheit und das Können und das Wissen nicht, er versucht zu verstehen, wie es und durch wen es erzeugt wird und wie lange die Illusion hält. Für ihn ist das Sein ein “Ontologie” produzierendes Beobachtungsschema’. ( ) Aber indem wir so analysieren nehmen wir bereits die Position eines Beobachters dritter (und letzter) Ordnung ein. Oder wir sind Beobachter zweiter Ordnung, die den autologischen Schluß ziehen und sich als Beobachter zweiter Ordnung selbst beobachten’ (157).

Noe, Aloe, 2015Deze positie maakt een einde aan onproductieve filosofische debatten (zoals die over Zijn en Niet-zijn, tot en met cultuurkritiek toe), legt Luhmann uit (idem, 96; 156, 157). Tegenover het denken in termen van identiteit zet hij differentie, tegenover de ware redenering de paradox, en tegenover het subject zet hij het systeem.

Het nieuwe dat het begrip van eerste en tweede orde waarnemen ons brengt is:

‘Es führt alle Fragen nach Einheit auf die letztform der Paradoxie zurück” (158).
Zoals deze: in de moderne maatschappijtheorie is het tweede orde waarnemen ‘ein höchst unwahrscheinlicher und heute zugleich ein ganz normaler Tatbestand’ (105).
Met deze positie van tweede en derde orde waarnemen doet Luhmanns theorie denken aan de grammaticale analyse waarin filosofie volgens Hacker ook niet tot kennis over de wereld leidt. Immers, zo zagen we eerder:
“( ) philosophy is not a quest for knowledge about the world, but rather a quest for understanding the conceptual scheme in terms of which we conceive of the knowledge we achieve about the world”.

Filosofie verschaft geen kennis over de wereld maar filosofisch kunnen we ons wel inspannen om het conceptuele schema te begrijpen in termen waarvan we kennis over de wereld vergaren. Luhmann beweert iets soortgelijks:

‘Wir brauchen nicht mehr zu wissen, wie die Welt ist, wenn wir wissen, wie sie beobachtet wird, und wann wir uns im Bereich der Beobachtung zweiter Ordnung oriëntieren können’ (Luhmann, 2004, 141; 147).

Luhmann accentueert het verschil tussen weten hoe de wereld is en weten hoe ze wordt waargenomen. Maar moet het accent eigenlijk niet op ‘wissen’ worden gelegd? Moet je niet vooronderstellen dat als het ‘wissen’ tot het tweede in staat is, het ook niet uitgesloten is dat het weten tot het eerste in staat is? Dan komt het erop aan wat onder ‘wissen’ wordt verstaan.
Maar zo’n vraag maakt zichtbaar dat ik hardnekkig blijf redeneren vanuit een ander uitgangspunt dan waartoe systeemtheorie en grammaticale analyse zich filosofisch bekennen.
Natuurlijk weet ik ook wel dat een weten ‘hoe de wereld is’, volstrekt onmogelijk is.
Juist daarom is de strekking van dat ‘weten’ voor mij veel meer dan wat logisch en empirisch beredeneerbaar is. ‘Wissen’ staat gelijk aan het leveren van de redelijke inspanning – alles waartoe we in staat zijn inclusief bijvoorbeeld empathische ervaring en mimesis – om iets – een probleem, een situatie - denkbaar en verwoordbaar te maken.
Overigens heeft Luhmanns systeemtheorie zeker oog voor het onberedeneerbare. In zijn aan Husserl ontleende fenomenologie over zin gaat hij uit van een veld/figuur verhouding. In wat we waarnemen wordt de wereld zichtbaar, tegelijk wordt ze onzichtbaar. Wat we waarnemen bestaat ook uit een overschot aan verwijzingen naar wat we niet zien, maar wel – kunnen – veronderstellen; wijst altijd naar zichzelf terug en is principieel onvoltooibaar (zie Christis, 1998, 374). Dat maakt ruimte voor poëzie, voor kunst, voor wat niet beredeneerbaar maar wel waardevol in taal uit te drukken is: lyriek. Op Luhmanns kunstopvatting kom ik later in dit hoofdstuk nog terug.

De keuze voor het systeembegrip is tegelijk een automatische keuze tegen het subjectbegrip. De discontinuïteit van het subjectbegrip lijkt Luhmann groter dan de continuïteit (2004, 149). Qua belang van reflectie neemt het systeembegrip veel van de reflectie over die aan het subject werd toegeschreven. Echter: het subjectbegrip belemmert het differentie-theoretische argumenteren. Het subjectbegrip past niet meer in de voor sociologen uiterst belangrijke onderscheiding van zelfwaarneming en (omgevings- of) externe waarneming (152). Als een socioloog, ook in kritische zin, de maatschappij waarneemt, is hij bezig met zelfwaarneming. Bestudeert sociologie het religieus systeem bijvoorbeeld, dan is ze bezig met extern waarnemen van de zelfwaarneming van het religieus systeem.

Het subjectbegrip lijkt Luhmann toepasselijk voor een tijd waarin er nog weinig maatschappij was en niet meer in die van ons, waarin we proberen de eigen dynamiek van het sociale te begrijpen. Uit een interview (1973) blijkt dat hij voorstander is om begrippen als waarheid of rede, opnieuw functioneel te definiëren:

Die begrippen zijn ‘overblijfsels’ uit een ver verleden van de maatschappelijke ontwikkeling. De oudere, pre moderne, maatschappijtypen hadden een veel directere relatie tot de mogelijkheid van menselijke kennis over de werkelijkheid in een breder, religieus gedefinieerd perspectief op de kosmos. Daarbinnen was voorstelbaar dat waarheid wezenlijk menselijke ‘Vernunft’ (rede) is en in het hoofd van mensen plaatsvindt die de realiteit kennen.

Deze benadering is voor onze huidige complexe samenleving onrealistisch, fungeert als ‘morele mythe’ of als definitiefundament voor logische theorieën. Maar je moet de waarheidstheorie veel abstracter formuleren, als code van regels waarmee belevingsreducties van de een op de ander worden overgezet. In het eerder genoemde interview uit 1994:

(zulke begrippen) moeten gereconstrueerd worden. Wat kan onder waarheid verstaan worden wanneer we van autopoiese uitgaan. Dan kun je zeggen: waarheid is een binaire code, die moet tussen waar en onwaar onderscheiden. Als je daarmee opereert, opereer je met een zeer specifieke differentie die niet bijvoorbeeld automatisch ook moreel goed of kwaad is. In de literatuurtheorie bijvoorbeeld wordt vastgehouden dat realiteit altijd aan weerstand te merken is, de tendens in die constructivistische literatuurtheorie is te zeggen dat een systeem de realiteit alleen maar in zichzelf merkt (tegenstand van taal tegen taal). De begrippen zoals waarheid en realiteit kunnen aan autopoiese aangepast worden, dat is de zin van dat abstracte begrip, het dwingt andere begrippen tot aanpassing. Dat leidt tot een theorieversie die breekt met allerlei gewoonten, die afwijkt.

Luhmann spreekt zelfs over de oplossing die in het radicaal ontkoppelen van het subjectbegrip ligt. In het verlengde van die ontkoppeling is de theorie over de tweede orde waarneming ook een oplossing van veel problemen van het discours over intersubjectiviteit (2004, 156).

10 Waarneming in Luhmanns sociale systeemtheorie

10 | 2 Specifieke vormen voor waarnemen van waarnemingen

Waarnemen en kunst

Waarnemen

In Die Kunst der Gesellschaft (1995) gaat het tweede hoofdstuk (92-165) over eerste en tweede orde waarneming. Na dat meerdere keren te hebben gelezen wordt me wel meer dan hiervoor het karakter van Luhmanns systeemtheorie duidelijk. Die wíl sociologisch ook niets méér zijn dan een theorie van het tweede orde waarnemen van sociale (en psychische) systemen. Het is een poging om elke inhoudelijke voorstelling van ‘wereld’ te vervangen door een imaginaire ruimte (Spencer Brown: een imaginaire ruimte van mathematische vormen).
Door onderscheidingen brengt een eerste orde waarnemer in die ruimte een onderscheid tussen ‘marked’ en ‘unmarked space’ aan (‘Bezeichnung’ of bij Spencer Brown: ‘indication’). Het eigene aan die eerste orde waarnemingen is dat ze een blinde vlek hebben wat betreft de onderscheiding zelf, waarop ze zijn gebaseerd. Al wijst die onderscheiding naar de waarnemer zelf terug. De onderscheiding kan alleen door een tweede orde waarnemer worden waargenomen (die daarbij zelf ook weer opereert als een eerste orde waarnemer).
Het laatste wil zoveel zeggen als: de wereld is niet van buiten af waarneembaar (95). Het kan dezelfde waarnemer zijn, overigens. Tussen de eerste orde en tweede orde waarnemer bestaat een structurele koppeling (1995, 94). Met dat begrip is weer een tweezijden kwestie voor de tweede orde waarnemer gemoeid: hij is zowel sterker prikkelbaar als tegelijk meer indifferent tegen alle andere mogelijke invloeden (94).

De waarneming realiseert de eenheid van onderscheiding van onderscheiding en aanduiding altijd. Daar zijn geen objecten in de wereld voor nodig, maar slechts een recursief netwerk van eerdere waarnemingen (dus herinnering) en aansluitbaarheid, dat wil zeggen een vooruitblik op hetgeen je ermee wil. Een waarnemend systeem, zogezegd (100).
We stelden al vast dat een tweede orde waarneming plaatsvindt als op het gebruik van onderscheidingen door eerste orde waarnemers wordt gelet (101). Als op het hoe van het onderscheiden en niet op het wat (zoals bij de eerste orde waarnemer) wordt gelet.
De tweede orde waarnemer ziet de onwaarschijnlijkheid van het waarnemen door de eerste orde waarnemer, voor wie die wereld juist waar-schijnlijk is (103). Want anders zou die nooit kunnen beginnen. Hetzelfde geldt (als operatie) ook voor de tweede orde waarnemer, die heeft een groter keuzebereik (maar geen totaaloverzicht, geen ‘Gesamtinformationslast der Welt’).
De functiesystemen van de moderne maatschappij tonen zich (‘etablieren sich’) op het niveau van de tweede orde waarneming (105). Wetenschap bijvoorbeeld door middel van tweede orde waarnemingen van ‘publicaties’ die het product zijn van het volledig, in alle specialisaties ontwikkelde wetenschapssysteem. Of ‘prijzen’ in het economisch systeem, openbare mening in het politieke systeem, God-religie; intimiteit-familie; recht-juridische beslissingen (105-109).

Resumerend: een tweede orde waarnemer let op het gebruik dat eerste orde waarnemers van de onderscheiding maken. Dus niet het wat, maar het hoe (Kunst der Gesellschaft, 1995, 163), de vorm (niet als vorm/inhoud, want die is onjuist - idem, 110). Luhmanns theorie is formeel.
Tweede orde observaties observeren het onderscheid dat in eerste orde observaties voorondersteld (en zelfs onzichtbaar, blinde vlek) is om te kunnen observeren wat aangeduid wordt (Christis, 1998, 375). ‘Tweede orde observaties kunnen dus ook altijd laten zien dat er een ander onderscheid gebruikt had kunnen worden waardoor iets anders zichtbaar zou zijn geworden’ (idem). Een fundamenteel onderscheid is bijvoorbeeld dat tussen systeem en omgeving, met behulp waarvan weer een onderscheid gemaakt kan worden tussen zelfreferentie en externe referentie. Een voorbeeld. De pedagogiek merkt dat kinderen de wereld anders zien dan volwassenen. Door deze tweede orde observatie wordt de 18e eeuwse pedagogiek verlaten. De pedagogiek ziet de kinderen niet langer als objecten die je moet omvormen, maar als observatoren met wiens perspectieven je de opvoeding ter hand moet nemen. Wanneer men van binnen uit de wereld van kinderen wil zien wat pedagogisch zinvol is of niet, dan moet waargenomen worden met de eigen waarnemingsschema van kinderen (Luhmann, 1995, 155).

Door een theorie van het tweede orde waarnemen verschijnt de wereld ten eerste als een medium waarin alle tweezijdige vormen, alle onderscheidingen, alle waarnemers datgene zijn wat ze zijn als ze worden waargenomen (idem, 157). Hiermee winnen we aan (waar te nemen) complexiteit, zonder ontologische laatste zekerheden, wezensvormen of wereldinhouden nodig te hebben.
Een tweede winstpunt is dat met de tweede orde waarnemer de vaardigheid toegevoegd wordt waar te kunnen nemen wat de observator zelf niet kan waarnemen. Dan snap je ook dat in de sociale theorie door Marx en Freud eigenlijk geprobeerd werd om een blinde vlek van gebruikte onderscheidingen weg te therapeutiseren. Bijvoorbeeld: de kapitalist ziet niet dat hij zijn eigen ondergang bewerkstelligt.

Luhmann ontleent veel ideeën over waarnemen aan de tweede orde cybernetica, aan Von Foerster. Achterbergh en Vriens (2009) behandelen Von Foerster. De tweede orde cybernetica over relaties tussen waarnemer en het geobserveerde veronderstelt een relatie tussen de fylo- en ontogenetische ontwikkeling van het zenuwstelsel en cognitie, op basis van stabiele patronen (Eigenvalues) die kenmerkend zijn voor gesloten cognitieve systemen (voorbeeld: ‘bal vangen’). Verder leert Von Foersters tweede orde cybernetica ons dat onze kennis (impliciete ‘pre oriëntaties’ en modellen waarin relaties worden gelegd tussen door ons geselecteerde parameters en variabelen), onze modellen van de wereld, contingent en hypothetisch zijn. Dat wil zeggen: risicovol.
Dat geldt ook voor de tweede orde cybernetica zelf. Elke andere wetenschappelijke en filosofische benadering is eveneens contingent en hypothetisch. Vanuit onze verantwoordelijkheid voor de constructie van de set opties waaruit we kiezen als we willen beslissen, is daarmee elke filosofische benadering zowel mogelijk als gewenst (als blijkt dat daardoor de constructie van de set van opties kan verbeteren).

In de Einführung in die Systemtheorie (2004; Dirk Baecker, Hrsg.) begint Luhmanns uiteenzetting over waarnemen in het 7e college. Mede op basis van Spencer Brown, verloopt zijn uitleg daarover als volgt (2004, 143).
Waarnemen is operatie, waarnemer is een systeem dat zichzelf vormt, niet alleen door de operaties, maar door de strengen (ketens) van sequenties tussen die operaties, waardoor het zich van de omgeving onderscheidt (distinctie systeem-omgeving).
Luhmann onderscheidt verder operatie van waarneming. Daarmee ontwikkelt zich een onderscheid dat mogelijkerwijze nog buiten de systeemtheorie ligt (een onderscheid dat nog radicaler is dan de systeemtheorie). Tegelijk ‘vangt’ de systeemtheorie dit onderscheid: beschrijft hoe ‘eine Beobachtung durch dat System produziert wird, das durch sie produziert wird’ (‘Zirkuläre Vernetzung’).

Spencer Browns invloed blijkt uit de formele opvatting dat waarnemen het handhaven is van een onderscheiding ter aanduiding van de ene en niet van de andere kant (ingebouwde asymmetrie). Het onderscheid gaat van de eenheid van twee zijden uit, maar is alleen operatief door de ene zijde te gebruiken en de andere niet. Zou je beide zijden benutten, dan zou het onderscheid zelf verdwijnen. In Die Kunst der Gesellschaft (1995, 109) zegt Luhmann dat een zeker gewenningsproces nodig is voor het vormidee:

‘Die Form ist selbst eine Zwei-Seiten-Form und setzt die Simultanpräsenz der beiden Seiten voraus. Eine Seite allein wäre keine Seite, eine Form ohne andere Seite würde sich in den unmarked state wiederauflösen, wäre also nicht zu beobachten’.

Kunst

In het voorgaande is kunst op verschillende manieren al ter sprake gekomen.
Luhmann zegt dat door de wijze waarop met vorm gewerkt wordt (zie 110, 111; 124) kunst een treffend voorbeeld is van de haaks op de normatieve pretenties van religie of politieke macht staande ordeningsmogelijkheden. Kunst verandert de zichtbaarheids-/onzichtbaarheids-voorwaarden van de wereld, door onzichtbaarheid constant te houden en zichtbaarheid te variëren (150, 151, 157; zie de these op 115).

De vraag in Luhmanns boek over kunst is dan natuurlijk: hoe gaat het er in het kunst systeem aan toe? Die vraag komt in het laatste hoofdstuk van Luhmann pas echt tot een antwoord. (Marijke de Pous)
Het kunstwerk legt in het specifieke gebied van de kunst de structurele koppeling tussen eerste en tweede orde waarnemingen. Onder de historisch maatschappelijke voorwaarden van onze moderne cultuur heeft het maken van kunst de zin om specifieke vormen voor een waarnemen van waarnemingen in de wereld te brengen (115). Het specifieke verschil tussen het kunstsysteem en andere functiesystemen ligt in de ‘dinglicher fixierung von Formen’.
De tweede orde waarneming in het kunstsysteem heeft altijd met iets te maken dat gemaakt (‘hergestellt’) is in tastbare (‘Wahrnehmbaren’) domeinen. Een belangrijk gevolg ervan is dat ze bevrijdend werkt op de voorwaarde van consensus.

‘Gerade in einer Umbruchszeit schickt die Gesellschaft sich selbst auf Konsenssuche, und generalisiert nur die Symbole, die dies noch in Aussicht stellen können ( ).
Heute beginnt man dagegen einzusehen, daß kommunikative Koordinationen sich an Dingen und nicht an Begründungen orientieren (verwijzing naar Serres en naar Wagner), und daß Begründungsdissense erträglich sind, wenn die dingvermittelten Abstimmungen funktionieren’ (125).

Cultuur (160) als typisch moderne tweede orde waarneming. Kunst maakt een speelse verhouding mogelijk tot vragen van consensus of dissensus. Afwijkende meningen worden dus niet buitengesloten (wat anders wel het geval is). Maatstaf van een adequate observatie is ‘ob man den Direktiven nachvollziehen kann, die durch die Formentscheidungen des Kunstwerks für angemessenes Beobachten festgelegt sind’ (126).

Besluit

Rest nog het punt waarom Luhmann nou de structurele koppeling tussen psychisch en sociaal systeem in zijn latere werk belangrijker is gaan vinden dan de zelforganisatie van het systeem. Bij de structurele koppeling tussen eerste en tweede orde waarnemingen benadrukt Luhmann dat de laatste sterker irriteerbaar zijn en tegelijk ook met hogere mate van indifferentie tegenover alle andere denkbare invloeden zijn toegerust (Kunst der Gesellschaft, 1995, 94).

Over structurele koppeling tussen sociaal en psychisch systeem is in de Einführung te lezen:

Mit diesen sehr formalen Überlegungen zur strukturellen Kopplung zwischen psychischen und sozialen Systemen ist noch nichts darüber gesagt, wie die strukturelle Kopplung zustandekommt. Der Begriff ist abstrakt auch anwendbar auf das Verhältnis von Bewußtsein und Gehirn oder von neurophysiologischen Systemen und Organismus. Was ist in unserem Falle das Besondere? Was ist der Mechanismus der strukturellen Kopplung zwischen psychischen und sozialen Systemen, zwischen Bewußtsein und Kommunikation? Ich versuche zu antworten: die Sprache. Sprache ist die Antwort auf ein präzises gestelltes Theorieproblem. Sprache hat offensichtlich eine Doppelseitigkeit. Sie ist sowohl psychisch als auch kommunikativ verwendbar und verhindert nicht, daß die beiden Operationsweisen – nämlich Disposition über Aufmerksamkeit und Kommunikation – separat laufen und separat bleiben (275).

Dus aan het eind van deze uiteenzetting van de theorie over tweede orde waarnemen levert de tweezijdigheid van taal de schakel. Maar wel op een bijzondere wijze.

7. Waarneming bij Luhmann